Recensie door Erik van der Heijden van het concert op 16 november 2018.
Het Edes Orkest en Excelsior sloegen muzikaal de handen ineen in een programma met kerkmuziek uit de negentiende eeuw als hoofdmoot. In veel opzichten pakte dit goed uit: het programma was afwisselend, de uitvoeringen over het algemeen interessant en zowel de ambiance als de akoestiek van de volle Oude Kerk in Ede versterkten het religieuze karakter.
Koor en orkest openden met de Deutsche Messe (1826/27) van het jong gestorven muzikale genie Franz Schubert (1797-1828). In het oeuvre van Schubert neemt deze mis op een tekst in volkstaal terecht geen prominente plaats in. De Weense natuurkundige Johann Philipp Neumann, een goede vriend van Schubert, maakte een wel heel vrije vertaling van de vaste onderdelen van de mis. De eenvoudige structuur van de tekst werd door Schubert voorzien van welluidende melodieën en akkoorden. Zodoende heeft de Deutsche Messe veel weg van een ‘liedmis’; een verzameling koralen gebaseerd op de vaste gezangen van de klassieke liturgie. Eerlijk is eerlijk: voor Schuberts doen is het geheel tamelijk eenvormig en het gevaar van verveling ligt bij vrijwel alle delen op de loer. Gelukkig zorgde de zorgvuldige uitvoering van Excelsior én de begeleiding van het Edes Orkest ervoor dat de oren gespitst bleven.
Psalm 42 (opus 42) van Felix Mendelssohn Bartholdy mag wat mij betreft gerekend worden tot het beste wat de eerste helft van de negentiende eeuw muzikaal heeft opgeleverd. Hij componeerde deze cantate voor koor, sopraan en orkest in 1837 tijdens zijn huwelijksreis, die het jonge echtpaar bracht naar de Elzas en het Zwarte Woud. Het slotkoor (‘Warum betrübst du dich, meine Seele?’) werd later in Leipzig toegevoegd. Zowel Robert Schumann als de zelfkritische Mendelssohn rekenden deze compositie tot zijn beste kerkelijke compositie. Al in de eerste maten, waar het orkest de wateren laat stromen waarnaar het hert verlangt, schetst Mendelssohn met subtiel kleurgebruik het landschap waarbinnen de tekst van Psalm 42 (‘Wie der Hirsch schreit nach frissem Wasser’) op romantische wijze wordt uitgebeeld. De orkestpartij werd vanavond op vleugel gespeeld door Elly en Dick Meijer. De gelaagdheid die zo kenmerkend is voor Mendelssohns orkestratie werd door het echtpaar Meijer goed getroffen. Gerben Budding dirigeerde met overtuiging koor, soliste, pianisten en aanwezigen door Mendelssohns landschap, waarin de lieflijkheid van het stromende water overgaat in het schreeuwen van de ziel die verlangt naar God. Sopraan Margreet Rietveld voegde zich naadloos in het tafereel. Het was duidelijk: dit is muziek die het koor uitstekend ligt!
De overgang naar de bekende Cantique de Jean Racine van Gabriel Fauré (1845-1924) was groot. De tekst van toneelschrijver Jean Racine (1639-1699) gaat terug op een voor-middeleeuwse hymne uit de Ambrosiaanse traditie en is een gebed tot het vleesgeworden Woord. Fauré componeerde de muziek toen hij slechts 19 jaar was en voorzag de sobere koorpartij van een pianobegeleiding in een continue stroom triolen. Later bewerkte Fauré de begeleiding voor orgel en strijkorkest en nog later maakte hij een versie voor orkest. De uitvoering door Excelsior, het Edes Orkest en pianiste Elly Meijer was in feite een bewerking van de door Fauré overgeleverde versies. Het meditatieve karakter ging helaas verloren in de te forse orkestklank en het te hoge tempo.
Met het Edes Orkest keerden we terug naar Mendelssohn. Diens Ouvertüre für Harmoniemusik (een jeugdwerk) werd fris en naarmate het stuk vorderde steeds enthousiaster gespeeld. Alles werd uit de kast gehaald om te laten horen wat dit orkest in huis heeft.
Met het overbekende en geliefde Ave Maria van Johann Sebastian Bach/Charles Gounod (1818-1893), uitgevoerd door Margreet Rietveld en het Edes Orkest eindigde het programma nogal abrupt. De fraaie stem van Rietveld moest hier en daar het onderspit delven tegen de forse, weinig gedifferentieerde orkestklank. Excelsior-dirigent Gerben Budding voelde goed aan dat dit niet de passende afsluiting van deze avond kon zijn. Na het terechte applaus en de verdiende bloemen vroeg hij het publiek weer plaats te nemen. Met het spetterend uitgevoerde ‘Hallelujah’ uit de Messias van Georg Friedrich Händel, waarin koor en orkest zich naar hartenlust konden uitleven en dat ook deden, werd alsnog een uitroepteken achter deze mooie muzikale avond gezet.
Ten slotte nog een kanttekening, die ook in de wandelgangen was te horen. Dit keer werd er geen programmaboekje verstrekt; het toegangsbewijs in de vorm van een foldertje diende als zodanig. Voor een volgende keer zou wat mij betreft de zeer uitgebreide informatie over de uitvoerenden probleemloos kunnen worden ingewisseld voor teksten van en uitgebreidere toelichtingen op de uitgevoerde werken. Het publiek was nu voornamelijk aangewezen op de muziek, maar het wezen van kerkmuziek is nu juist dat de muziek voorkomt uit de tekst. Aan tekst en uitleg mogen best drie of vier kolommen gewijd worden; voor informatie over de uitvoerenden kunnen we altijd nog op internet terecht.